zondag 18 november 2007

Discriminatie

Enkele weken geleden ben ik aangemeld bij het Meldpunt Discriminatie op grond van een zinsnede in een column. In mijn stukje over de 4 mijl van Groningen bestempelde ik de Keniaanse winnaar als een ‘Afrikaans gratenpakhuis’.

Dit geeft te denken. Discriminatie is niet per definitie iets negatiefs. Als je discriminatie ontdoet van de emotionele lading betekent het eigenlijk niets meer dan mensen van elkaar onderscheiden. De begrippen discriminatie, smaad en selectieve verontwaardiging zijn sterk naar elkaar toe gekropen.

Waar ligt de grens? Stel dat ik - puur hypothetisch - zou zeggen: “De VVD-er Henk Kampf spreekt weliswaar niet over Kutmarokkanen, maar probeert toch IJzeren Rita en waterstofperoxide-Geert rechts in te halen.”
Zou deze zin mogen? Of refereert Kampf teveel aan Adolf Hitlers ‘Mein Kampf’? Kutmarokkanen zijn langzamerhand klaarblijkelijk al salonfähig geworden. Je hoort het overal. Overigens ging de PvdA-er die dit als eerste in de mond nam pas politiek onderuit toen hij teveel beknibbelde op zijn hoerenlopen. ‘IJzeren Rita’, een door haar zelf gekoesterde geuzennaam die in mijn beleving meer associaties heeft met het IJzeren Kruis en Krupp Stahl, mag dan wel weer. En is de waterstofperoxide niet te veel gelinkt aan Joden die hun haar bleekten? Voor je het weet heb je een proces aan je broek van mensen die de boom bij het Anne Frank-huis proberen te redden.

Nog een andere. In een column over mijn rijles sprak ik over de rij-instructeur: “Ik verwachte een boerenkinkel, maar het bleek eerder een meneer die lollies uitdeelt bij de speeltuin.”
Daar heb je het weer: boerenkinkels, lollies (verfoeid door gezondheidspuristen!) en pedo’s van Mathijn die me wel zullen gaan weren van hun site.

Australische kerstmannen mogen geen “Ho Ho Ho!” meer roepen. Dit wordt teveel geassocieerd met hoeren. De negerzoen en Jodenkoek zijn al onsmakelijk. Nu Pakjesboot 12 weer onderweg is zal ook de discussie over Zwarte Piet wel weer oplaaien.

We zijn doorgeslagen. We proberen elkaar te overtreffen in politieke correctheid. We moeten terug naar de kern. Naar de aanpak van echte discriminatie. Naar bijvoorbeeld jonge allochtonen die aantoonbaar gediscrimineerd worden bij het vinden van een baan of discotheken die bij de ingang werken met een buitenlandersquotum. Hier ligt de wortel van het kwaad.

Inmiddels heeft het Meldpunt Discriminatie de klacht over het ‘Afrikaanse gratenpakhuis’ ontvankelijk verklaard. Gelukkig heeft de hoofdredactie afstand genomen van de aanmelder.

donderdag 15 november 2007

De eerste keer

We doen volgens de Griekse filosoof Herakleitos álles voor het eerst. Afgelopen vrijdag had ik mijn eerste rijles. Ik had als rij-instructeur een boerenkinkel verwacht, maar deze leek meer op een aardige meneer die lollies uitdeelt bij de speelplaats.

Vraag mij naar het merk en ik roep trots “een rode!” Zet mij vervolgens ín de auto en ik brul vrolijk mee met de liedjes op de radio, bewonder de bekleding van de stoelen, wijs je op een gek kapsel van een voorbijganger, vertel enthousiast over school of uitgaan en oeps, hadden we daar rechtsaf gemoeten? Oh, je mag hier niet eens inrijden?

“Starten en gaan!” roept de rijschoolhouder. Ik draai de sleutel, trap wat pedalen in en trek wat aan een pook. Plots komt de auto in beweging. Geschrokken laat ik alles los en de motor slaat af. De rijschoolhouder herhaalt langzaam zijn instructies en ik waag nog een poging. En ja, ik ga vooruit! Ik rijd! In een auto! Trots meerder ik vaart. Bíjna ontneem ik de hoofdredacteur van mijn vorige krant het leven, maar de instructeur doet in paniek een uitval naar het stuur en gelukkig gaat het goed. Autorijden blijkt tot nu toe heel wat gemakkelijker dan kaartlezen, maar natuurlijk doe ik mijn positie als vrouw eer aan en rijd ik verkeerd. Als even later een noodstop gemaakt wordt heb ik werkelijk alles gehad. Grijnzend zit ik achter het stuur en kijk naar het bezwete voorhoofd van mijn gestresste passagier. “Zeg, dat viel best mee!”

’s Avonds had ik nog een tweede première: een stukje voorlezen tijdens een literaire salon in een Gronings gehucht. Maar toen ik die avond met de trein thuiskwam rammelde de banale werkelijkheid weer aan de deur. Een auto had ik nodig. En wel meteen, want mijn fiets was gesloopt en lag een eind verderop in een bushokje. En ondanks die suffe Griek was dát zeker niet voor het eerst.

Quarterlife crisis?

“Mijn dochter moet eerst deze cursus afmaken. Daarnaast gaat ze naar school, geeft jazzballet én doet aan dansen. Ik heb besloten dat dat voorlopig genoeg is.”

“Waarschijnlijk ga ik over twee jaar met mijn vriend trouwen. We kennen elkaar al zolang en het wordt toch tijd. Hij is al negenentwintig.” “En dan, op de bank gaan zitten? Tais-toi, sois belle?” “Nee, ik blijf lekker naar school gaan, tenslotte ben ik nog maar twintig!”

Het leven kent voor ieder kruispunten, headlines en te maken keuzes. Zoals velen voor mij loop ik aan tegen de vragen: Wát doe ik hier? Wát heb ik hier nu toe te voegen, waar behoor ik? Kan ik mijn potje sluiten met een deksel? Wie wijst mij de weg? Nu sta ik voor mijn schoolkeuze. Weer een levensheadline die voor mij uniek lijkt maar die in het licht van de eeuwigheid nog niet eens de uniciteit van een Unox-worst in de boerenkool evenaart.

Als eindexamenleerling vorm je een hooggespannen verwachting. Nog ruim een half jaar wachten en dan ben ik hopelijk de trotse bezitter van een Vwo-diploma. Daarna zal, zoals veel volwassenen met een vleugje jaloezie zeggen, de wereld voor me openliggen. Dat dwingt me tot het maken van een keuze uit een breed scala aan mogelijkheden: wil ik naar een universiteit en zo ja: welke? Wil ik eerst reizen? Of toch maar direct de goot in?

Een vakkenmarkt op school, open dagen bij universiteiten, een dag meelopen met een student. Alles wordt uit de kast gehaald om ons de mogelijkheid te geven een weloverwogen keuze te maken. Ballonnetjes worden opgelaten en vervolgens lek geprikt.

Ik weet het, het is een luxeprobleem. Natuurlijk ben ik dankbaar dat ik de mogelijkheid heb te kiezen, dat maakt het echter niet gemakkelijker. Maar welke keuze je ook maakt: je hoeft je geen illusies te maken. Want zoals cabaretière Sara Kroos het verwoordt: “Als je maar écht wil, dan kan iets toch gewoon mislukken!”

Zzz…-uren

Wanneer ik donderdag het eerste uur het studiehuis inloop grijnst de cipier mij bemoedigend toe. Enkele leerlingen zijn blijkbaar al wakkerder dan ik, want ik zie dat op sommige beeldschermen online computerspelletjes gespeeld worden. Regel één: in het studiehuis wordt hard gewerkt. Zover ben ik echter nog lang niet en ik strompel op mijn hoge hakken naar mijn tafeltje in een rustig hoekje van het lokaal. Met een boek voor me leg ik even mijn hoofd op mijn armen. Scholen zijn wettelijk verplicht om leerlingen 1040 uren per jaar binnen de muren te houden, zelfstudieuren zijn in theorie briljante oplossingen om aan dat beoogde aantal te komen.

Er wordt voorzichtig aan mijn schouder geschud. “Hé… Wakker worden!” fluistert een vriendin. “Je bent in slaap gevallen!” Ze reikt me een kop koffie aan. Regel twee: in het studiehuis wordt niet gegeten of gedronken. Dankbaar neem ik de kop in ontvangst. Om me heen zijn mijn medeleerlingen al druk aan het werk. Aan een tafel in de hoek wordt gepokerd. Enkele klasgenoten nemen zittend op de tafels de recente roddels door. Mensen sturen elkaar foto’s met hun mobiele telefoons. Twee meiden gaan er vandoor om “eem een peuk te roken”. Harde muziek schalt uit een paar oortelefoontjes. Regel drie: in de zeldzame gevallen dat je muziek mag luisteren, moet je ervoor zorgen dat anderen er geen hinder van ondervinden. Een docent steekt nieuwsgierig zijn hoofd om de hoek van het lokaal, maar na enkele seconden aarzeling besluit hij de bij voorbaat verloren strijd op te geven en trekt zich terug.

Het zou flauw zijn om hier enkele citaten uit de vele krantenartikelen en betogen aan te halen die beschrijven hoe het concept studiehuis in werkelijkheid tegenvalt. Dat ga ik niet doen, ook omdat die citaten bij lange na niet toereikend zouden zijn bij de beschrijving van de wanordelijke chaos waarvan daadwerkelijk sprake is. Daarom de memorabele woorden van een onzer eigen docenten: “Wat een ongelooflijke puinhoop hè?”

Volwassen?

“Ik ben wel jong, maar ik ben toch niet zo jong meer als ik was.” Deze week vier ik mijn achttiende verjaardag. Van een recalcitrante puber die voortdurend in hevige strijd is verwikkeld met zichzelf en de wereld om haar heen, zal ik van de ene op de andere dag veranderen in een volwassen vrouw. Weliswaar eentje met jeugdpuistjes, maar toch een volwassene die een zekere mate van autonomie bezit.

Als kleuter brulde ik al enthousiast mee met ‘Als ik groot ben, doe ik het anders!’ van de Snotneuzen. Ouders en leraren waren namelijk brute bullebakken en schijnheilige sadisten, met als enig levensdoel míjn leven zo veel mogelijk te verpesten. Dat was een waarheid die ik al vroeg ontdekte. Jaren daarna draaide ik simpelweg keiharde rockmuziek wanneer de dictators in huis weer eens iets hadden gedaan dat niet overeenstemde met de gedachtekronkels in mijn puberbrein. Mijn ouders hebben overduidelijk enkele fundamentele opvoed- kundige steekjes laten vallen.

Gelukkig vind ik dat je pas geacht wordt enige vorm van volwassenheid te tonen wanneer een jaar of dertig bent. Maar helaas acht mijn omgeving het zo langzamerhand tijd dat ik mij eens ‘naar mijn leeftijd gedraag’. En in mijn achttiende verjaardag vonden ze een perfect moment om deze nieuwe levensfase in te luiden. Tegelijk met de verjaardagskaarten stromen ook de verantwoordelijkheden door de brievenbus naar binnen. Een brief van de IB-groep maakt me erop attent dat ik scholierenvergoeding kan ontvangen. De universiteiten vragen of ik al een studie heb gekozen. Folders van rijscholen verhalen elk over een andere, zogenaamd eenmalige aanbieding. Op mijn bankafschrift ontdek ik dat het nu ook mogelijk is rood te staan, een verontrustend gegeven. Bibliotheekabonnementen dienen betaald te worden. Mijn ouders wijzen me op verzekeringen en belastingen.

Wel jong, maar toch niet meer zo jong als ik was. Het is lang geleden dat ooms en tantes slechts liefdevol over mijn krullen aaiden en vertederd zeiden: “Wat wordt ze al groot hè?” Nu volgt op die opmerking een schamper lachje. “En die bek groeit gewoon mee!”

Femme vitale

Hardlopen is ontzettend hip. En het heeft talloze voordelen: het is goedkoop, het is voor de socialen (de groepslopers) en de a-socialen (de neuroten die ’s ochtends loopschema’s combineren met Sonja Bakker in een poging van hun buikje of dikke kont af te komen).

Op een blauwe maandag ben ik ook een participant in het loopcircuit geweest. Maar het was niets voor mij om op zondagmorgen half dood uit mijn bed te stuiteren, me in een busje te laten vervoeren naar een godvergeten uithoek van het Groningse platteland, aldaar de warming-up te doen en de onmisbare banaan te eten, om mezelf ruim een uur later over de finish te slepen. En met een hoofd als een rode ballon meteen door te strompelen naar het reanimatieteam, terwijl de vrijwilligers de dranghekken al weghaalden. Met het toenemen van de uitgaansfrequentie nam de loopmotivatie geleidelijk af. In de ontdekking van het bestaan van tractus iliotibialisi, ofwel de lopersknie, vond ik uiteindelijk een legitieme reden om te stoppen met rennen.

Maar de 4Mijl van Groningen is natuurlijk heel andere koek. Mijn zusje heeft niet mijn karakterologische zwakte geërfd en is, als een echte femme vitale, wel blijven rennen. Zondag togen we naar de stad om haar aan te moedigen. Van de wandeling naar de Grote Markt werd ik al moe. Natuurlijk was het weer zo’n Afrikaans gratenpakhuis dat ook dit jaar weer met de eer en de aanzienlijke geldprijs ging strijken. Vol schuldgevoel passeerde ik de Febo en at in plaats van gefrituurd slachtafval als 4Mijlsmenu een maïskolf. Opgelaten scoorde ik daarna in de ‘Gezond eten is vet cool!’-stand (als slogan even clichématig als de wc-eend) een grote, glimmende, vast niet biologische appel. Ik waagde de overstap van de Grote, naar de Vismarkt en was nog net op tijd om te rug van mijn – irritant vrolijke en energieke – zusje voorbij te zien schieten. Maar dat was ik natuurlijk wel gewend.

Vest

Welk dekseltje past op welk potje? Tijd voor zelfreflectie: wat zoek ik eigenlijk in een jongen? Zoek ik de macho met blikkerende kronen en tatoeages (al dan niet nep), of wil ik de begrijpende man, die oog heeft voor buiten het voetbal liggende details? Door mijn kamer schalt muziek van The Dresden Dolls: All I know is that all around the nation / the girls are crying and the boys are masturbating.

Mijn manbeeld wordt grotendeels bepaald door lallende jongens die zich voortdurend zo breed mogelijk maken en met hun armen over elkaar geslagen hun ‘spierballen’ omhoog duwen, klasgenoten die in groepjes afgeven op hun natuurkundeleraar en al dan niet leuke boeren die tijdens het uitgaan in hun openingszin beginnen over het rooien van aardappels. Het is dus een hele verademing om af en toe eens met een normale jongen om te gaan. Althans, dat dacht ik.

Ik zit bij een vriend achterop zijn paarse scooter en we rijden net iets harder dan is toegestaan richting Veendam. We hebben een missie: hij heeft een vest nodig. Eenmaal aangekomen vertelt hij zijn wensen. Het vest moet een rits hebben, geen knoopjes. Het mag niet van bepaalde merken zijn, maar mag er wel op lijken. Er mag wel een tekst op staan, maar niet al te groot, te veel, of een verkeerde tekst. Het liefst geen felle kleur, maar zeker ook niet te onopvallend. En het belangrijkste: er mag absoluut geen capuchon op zijn nieuwe vest zitten. Hij is niet veeleisend. Gelukkig slagen we in de laatste winkel, want hij neemt shop until you drop wel heel letterlijk.

Na een middagje winkelen ben ik terug bij af. Blijkbaar zijn de ‘normale’ jongens ook niet zo perfect als ik gehoopt had. Dus krijgt mijn toekomstige vriend met kerst de dvd Sex, drugs & rock 'n' roll, I want it all! of toch maar de laatste druk van Margriets nieuwe breiboek?

Vriendinnen

Geheel tegen mijn gewoonte in ben ik te vroeg en sta ík dit keer te wachten tot mijn vriendinnen ook op het station arriveren. Het is koud, het regent en mijn enige gezelschap bestaat uit drie dreigend kijkende meiden met strakke gebleekte spijkerbroeken, kistjes met stalen neuspunten, zwarte bomberjacks en kleffe klonten kauwgum die ze voortdurend laten knallen.

Als ze zien dat ik kijk loopt een van hen traag naar de kaartjesautomaat, blaast nog één keer een bel en stopt haar kauwgum vervolgens in de pinpasgleuf. “Wat sta je nou te kijken met je vuile rotbek?” Snel laat ik mijn blik weer afdwalen.

Nu komen ze alledrie met stenen in de hand mijn kant op en quasi-nonchalant leun ik tegen een hekje. Mijn angst lijkt voorlopig echter ongegrond, want ze lopen door en leggen zorgvuldig hun stenen op de rails. Gniffelend stoten ze elkaar aan: ”Nu ontspoort de trein! Of de banden worden lek geprikt!”

“Neuh, gebeurt niet zo snel. Heb ’k ook gedaan. Legde ook altijd muntjes op de rails, werden ze plat en kon ik die krengen later weer opzoeken.” Ze staren me aan. “Echt waar? Heb jij dit ook gedaan?” Met plotselinge interesse beginnen ze geanimeerd tegen me te praten en vragen ze waar ik heen reis. Als ik vertel dat ik in Groningen naar Vera ga vragen ze oprecht bezorgd en bewonderend of ik dat alleen doe. We kletsen verder tot mijn vriendinnen eindelijk aan komen fietsen.

“Hé, iemand heeft kauwgum in de kaartjesautomaat gestopt!” Ik veins verbazing. “Echt waar?” De drie meiden komen erbij staan en peuteren met een sleutel in de gleuf in een poging de kauwgum eruit te halen. Als de trein arriveert wensen ze ons een goede reis en een leuke avond.
“Wat een aardige meiden!” zegt een vriendin als we de trein in stappen. Ik proef geen druppeltje sarcasme. Ik ga naast haar zitten en wacht tot mijn hart weer in een normaal ritme slaat. “Ja, wat een schatjes, hè?”

Marteling

“Hoor je het nog niet kraken? Beter je best doen!” De sportschoolinstructrice toont haar blikkerende witte tanden als ze haar lippen plooit in een grijns van sadistisch leedvermaak. Dat mijn geest op school al de hele dag is afgebeuld vindt ze geen argument. “Mooi, dan is nu je lichaam aan de beurt!” Haar venijnig toegeknepen ogen schitteren vervaarlijk.

De gymnastiekdocenten op school zijn, na tientallen jaren van een didactische status-quo, eindelijk tot de conclusie gekomen dat ze na al het basketballen, volleyballen, het eeuwige softballen en andere balsporten, wel wat meer variatie zouden mogen aanbrengen in het lesprogramma. Speciaal voor de zesdeklassers hebben ze een geweldige aanbieding bedacht: twee keer onder schoolgym naar de sportschool. Gelukkig geheel vrijwillig, want dat biedt mij de mogelijkheid ‘nee’ te zeggen tegen dit aanbod. Ondanks mijn verzuchtingen dat ik toch echt wel eens een gymnastische les zou waarderen. Ik heb de daaropvolgende week met een ongebruikelijk fanatisme meegedaan aan het gebruikelijke softbal.

Want ik ga al regelmatig naar de sportschool. Eén keer per week pak ik mijn spullen om mezelf naar weer zo’n martelsessie te slepen. Met mijn zelf samengestelde pakket van turnen, dansles, zelfverdediging, schoolgym én stages vanwege de sportcursussen die ik volg om (ook nog) gymnastiekdocente te worden, verkeerde ik in de hoop dat de sportschool mij gemakkelijk af zou gaan. Het is echter verbazingwekkend hoe snel een lichaam opgeeft in het vooruitzicht van duizend buikspieroefeningen.

“Klaar! Dat viel toch best mee?” In een dodelijke staat van vermoeidheid blijf ik op de grond liggen. Ik wist niet dat ik zoveel spieren heb. Ik wist niet dat ik kon vóelen dat ik zoveel spieren heb. Dan herpak ik mezelf om naar de kleedkamer te strompelen. De buikspierbeul kijkt me grijnzend na en provocerend huppel ik de laatste meters. Haar blik van ongeloof en verontwaardiging maakt dat ik me meteen goed voel. Met pijn in mijn hart en al mijn andere spieren loop ik even later naar buiten. Volgende week weer?

Mobiele telefoon

“Hé, zag ik daar een mobiele telefoon? Je weet dat die binnen school verboden zijn! Opruimen, anders zie ik mij genoodzaakt hem in beslag te nemen en je sociale leven een week in mijn bureaula te bewaren.”

De chagrijnige smoelwerken die mensen trekken wanneer ze in het openbaar in hun mobiele telefoon staan te tetteren projecteren ze ook op mijn gezicht. Ik word agressief als mensen tegenover mij in de trein bilaterale verhandelingen voeren over maandverband en verloren maagdelijkheid. Ik voel diepe frustratie wanneer mensen geen fatsoenlijk horloge kopen maar voortdurend hun superhippe mobieltje tevoorschijn halen om te tijd te weten. En ik sla ze bijna neer wanneer ze tijdens een gesprek met mij uitgebreid gaan zitten sms’en.

Als je heden ten dage niet in het bezit bent van een mobiele telefoon, hoor je er eigenlijk niet echt bij. Toegeven dat je geen mobieltje hebt is het plegen van sociale zelfmoord in een wereld waar je in de kroeg een rondje kan geven via je telefoon, je bank altijd in je zak kan steken en waarin zelfs chirurgen tegenwoordig bereikbaar mogen zijn in de operatiekamer. Dat is mogelijk en veilig, meldt de krant.

Natuurlijk is dit wel een mooi excuus om die ene leuke dokter zijn nulzes te vragen, maar je moet er toch niet aan denken dat je binnengereden wordt, klaar om deskundiger ontleed te worden dan een koeienoog bij biologie, en ineens de ringtone hoort van de dienstdoende chirurg. Die vervolgens een gesprek met zijn vrouw gaat voeren over het avondeten of het rapport van hun zoontje. Om nog maar te zwijgen over “Nee schat, jíj moet ophangen!”, “Ik ook van jou, maar jíj moet ophangen!” Ze kunnen het kaartje beter meteen aan je dikke teen binden.

Ik ben ervoor gezwicht en heb enkele maanden geleden een exemplaar aangeschaft. Vormt de mobiele telefoon werkelijk je gehele sociale leven? Blijkbaar heeft de gsm er weer een nieuwe functie bij.